CBG bronnen
Irene en Bianca Hoefman. Foto: NTR
Irene en Bianca Hoefman. Foto: NTR

Irene Moors

Van een vondeling naar theaterschilders

Irene Moors heeft mooie herinneringen aan haar grootmoeder To Doing en is benieuwd wat er verder over haar en haar voorouders bekend is. In deze aflevering van Verborgen verleden ontdekt ze twee uitersten in haar stamboom: een bedelaar die na zijn dood op de snijtafel is beland, en een aantal redelijk succesvolle schilders.

De zoektocht van presentatrice en actrice Irene Moors naar haar familiegeschiedenis begint in een oud café in Haarlem. Bianca Hoefman van het Noord-Hollands Archief laat haar de geboorteakte van haar oma Catharina Geertruida (To) Doing zien. Zij was de dochter van Leonardus Doing en Helena Toeset. To’s grootmoeder, Irenes betovergrootmoeder Alida Geertruida Johanna Hegemann, was de dochter van de tapster Christina Elisabeth Obbelaar, die in 1810 in Vlissingen werd geboren. Zij trouwde op 9 november 1836 met de militair Ignatius Hegemann. De reden dat Bianca met Irene in café De Blauwe Druif heeft afgesproken, is dat het ook toen Christina in de stad woonde al bestond, en ze het waarschijnlijk heeft gekend.

Bedelaarsgesticht

In het gemeentearchief in Vlissingen laat archivaris Ad Tramper Irene Christina Elizabeths geboorteakte zien, wier familienaam ook wel werd geschreven als Hobbelaar. Zij woonde bij haar vader, de karreman Johannes Obbelaar. Hij stierf in februari 1827 in Hoorn, maar zijn dood werd pas in september van dat jaar ingeschreven in Vlissingen. Geïntrigeerd door de vraag waarom Johannes zo ver van huis was overleden, en waarom het zo lang had geduurd voordat dit in zijn woonplaats werd geregistreerd, reist Irene naar het Oostereiland in Hoorn, dat tot de jaren tachtig van de vorige eeuw dienst heeft gedaan als gevangenis. Tegenwoordig is het een museum. Historica Willeke Jeeninga vertelt Irene dat het nog verder terug in de tijd een bedelaarsgesticht is geweest. Johannes Obbelaar was ‘opgezonden’ naar het gesticht en daar overleden. Het is mogelijk dat zijn lichaam na zijn dood voor een anatomische les is aanbeland op de snijtafel van de medische school in Hoorn, wat de vertraagde registratie verklaart.

Irene en  archivaris Ad Tramper. Foto: NTR 1

Irene en archivaris Ad Tramper. Foto: NTR/Blazhoffski

1
Portret van Pieter Barbiers, Jacob Ernst Marcus, 1817. Collectie Rijksmuseum.jpg 2

Portret van Pieter Barbiers, Jacob Ernst Marcus, 1817. Collectie Rijksmuseum.

2

Naar aanleiding van de uitzending maakte NPO Focus een pagina over het verborgen verleden van Irene Moors, waarin je onder andere meer kunt lezen over het bedelaarsgesticht in Hoorn.

Buitenechtelijk

Irene vraagt zich af hoe een meisje uit Vlissingen uiteindelijk in Haarlem terecht is gekomen. Ignatius Hegemann, met wie Christina Obbelaar uiteindelijk zou trouwen, is mogelijk in die stad gelegerd geweest en daar met haar in contact gekomen. Uit deze relatie is al in 1831 een kind geboren, dat later door Ignatius is gewettigd, zo blijkt uit de huwelijksakte.

Sergeant Ignatius Hegemann werd geboren in Amsterdam. Hij heeft in de loop der tijd verschillende namen gehad. Archivaris van het Stadsarchief Harmen Snel laat Irene een register van het Aalmoezeniersweeshuis zien, waarin staat dat Ignatius in 1813, toen hij 4½ jaar oud was, is ingeschreven als Jan Aimé, de naam die op het briefje stond dat zijn moeder bij hem had achtergelaten. Hij was echter gedoopt als het buitenechtelijke kind van Maria Anna Barbiers, waarbij als vader Joannes Bartholomeus Vooren in het doopboek vermeld werd, en Ignatius dus zijn achternaam kreeg. In 1827 trouwde zijn moeder met Hermanus Hendricus Hegemann, die het kind als het zijne erkende. Vanaf dat moment heette Ignatius Hegemann.

Naast goud, zilver, drie violen en een fluit bezat hij een kastje met schildergereedschap en -materialen

De grootvader van Ignatius’ moeder heette Pieter Barbiers. Van hem heeft Harmen een boedelinventaris gevonden, een lijst met bezittingen die doorgaans na een overlijden werd opgesteld om de erfenis te verdelen. Hierin staat vermeld dat Pieter naast goud, zilver, drie violen en een fluit onder andere schilderijen, prenten, tekeningen en een kastje met schildergereedschap en -materialen bezat. Tijdens een bezoek aan de Bijzondere Collecties van de Universiteit van Amsterdam vertelt conservator Hans van Keulen dat Pieter Barbiers en zijn zoon Bartholomeus allebei theaterdecors tekenden. Pieter werkte voor de stadsschouwburg in Amsterdam, maar ook voor die in Leiden en Den Haag. Helaas is al zijn materiaal bij een schouwburgbrand in 1772 verloren gegaan. Wel is in het Stadsarchief Amsterdam een boekje gevonden dat Pieter maakte over zijn eigen miniatuurtheater. Daarnaast bevindt zich in de collectie van het Rijksmuseum een portret van Pieter. Ook Pieters vader, Antoni, was fijnschilder van beroep.

Opmerkelijk

Wat niet in de uitzending aan bod is gekomen, is een korte achtergrond van de opmerkelijke familienaam van Irenes grootmoeder To Doing. Het blijkt dat deze naam afkomstig is van Johann Heinrich Doinck, gedoopt in Pruisen op 3 juli 1792. Zijn zoon Gradus, Irenes betovergrootvader, is vervolgens de naam Doing gaan gebruiken.