CBG bronnen
03_CBG_OJR_RGB

Slavernij, excuses en familienamen

3 juni 2024

Dankzij een nieuw wetsontwerp wordt het Nederlanders met een koloniaal slavernijverleden gegund om kosteloos een nieuwe naam aan te nemen. Is dat ondanks de welgemeende excuses wel een juiste maatregel?

Auteur Leendert Brouwer

De Raad van State heeft in maart het 'Besluit geslachtsnaamwijziging nazaten van tot slaaf gemaakten' behandeld en adviseert het besluit zo spoedig mogelijk in werking te laten treden. Artikel 1a van het wetsontwerp luidt: De geslachtsnaam van een persoon wordt op zijn verzoek gewijzigd, indien hij verklaart een nazaat te zijn van een tot slaaf gemaakte aan wie de geslachtsnaam wordt ontleend. Nadrukkelijk wordt gesteld dat het, zij het voorlopig voor een periode van vijf jaar, een kosteloze procedure is en dat er geen bewijslast wordt vereist. Voor deze naamswijziging hoeft niet de gebruikelijke 835,- EUR leges te worden betaald, wat niet wegneemt dat de overige onkosten, zoals die voor nieuwe identiteitspapieren, wel voor eigen rekening zijn. Aangezien het moeilijk is om voor alle betrokkenen aan te tonen dat het inderdaad om zo'n naam gaat, volstaat een door de aanvrager zelf opgestelde verklaring. Leidend is de emotie en als een naam als belastend wordt ervaren dan moet het makkelijker worden om de stap te nemen om een andere naam aan te nemen. Met deze welwillende houding wordt gevolg gegeven aan de excuses die de regering heeft aangeboden. Zoals minister Weerwind voor Rechtsbescherming geciteerd wordt: "De eerder gemaakte excuses voor het slavernijverleden waren geen punt, maar een komma".

Tot op heden was het wel mogelijk om namen die met de slavernijtijd zijn verbonden tegen betaling van de leges te wijzigen, maar de aanvrager diende dan, als er geen sprake was van een naam die volgens de algemene normen 'onwelvoeglijk of bespottelijk' is, een verklaring van een erkende psycholoog te overleggen, waarin wordt bevestigd dat naamswijziging de geestelijke gezondheid van de aanvrager ten goede komt.

Het uitgangspunt voor de toenadering is de veronderstelling dat in het koloniale verleden tot slaaf gemaakten vaak geen vrije naamkeuze hadden, maar een naam opgelegd kregen. "In veel gevallen was dit een verwijzing naar de (voormalige) slavenhouder of de plantage waarop zij werkten." Zoals het in het Nieuwsbericht van de Rijksoverheid is geformuleerd.

Maar is dit niet een al te gemakkelijke aanname? Getuigt deze besluitvorming waarbij men zich niet heeft verdiept in de complexe naamkundige materie ten tijde van de Manumissie en de Emancipatie (de twee fases van vrijlating) niet andermaal van 'welwillende' bevoogding? Het komt er nu op neer dat familienamen als Morgenstond, Kogeldans, Cederhout, Simons, Pengel, Seedorf, Flamingo, Martina, Martis en Torbed op één hoop worden gegooid. Alle naamdragers wordt nu schaamte voor hun naam aangepraat. Je zou toch denken dat de andere Nederlanders zich moeten schamen, maar die kunnen gewoon weer wegkijken. Al zullen er juist onder hen personen of hele families zijn die graag een ongunstige naam gratis zouden willen veranderen. Bij de besluitvorming is de naamsaanneming in de koloniën al helemaal niet gerelateerd aan de traditionele in Nederland. Erfelijke achternamen komen uit bijnamen voort: je heette zoals je genoemd werd, er was over het algemeen geen sprake van een vrije naamskeuze.

Leendert 1

Naamgeving in Suriname

Een beknopt overzicht van de naamsaanneming van gemanumitteerden - degenen die vóór de afschaffing van de slavernij werden vrijgelaten - en die van de geëmancipeerden bij de afschaffing in 1863 is hier op zijn plaats. Vele Nederlanders realiseren zich waarschijnlijk niet eens dat slaven formeel helemaal geen achternamen hadden. Zij hadden slechts een slavennaam. Een heuse achternaam kregen zij die werden vrijgelaten of vrijgekocht om daarmee als burger bij de burgerlijke stand te worden opgenomen. Pas met een achternaam telden zij als rechtspersonen mee.

Bij het 'Besluit naamswijziging' gaat het in wezen om de geschiedenis van de West-Indische koloniën, maar de naamgeving is in Manumissietijd zeker vergelijkbaar met die in Oost-Indië en die komt voort uit de sociale verhoudingen ter plaatse. Namelijk die van de Europese koloniaal en zijn huishoudster. Het verschil was dat die huishoudster in Oost-Indië een inlandse was en in de West een uit Afrika afkomstige slavin. Maar in beide gevallen leidde de huiselijke samenlevingsvorm vaak tot erkenning of adoptie van de kinderen. Het was dan een tijd gebruikelijk om de Westerse familienaam op halfslachtige wijze om te zetten in een daarvan afgeleide naamvorm. Twee bekende voorbeelden uit Nederlands-Indië zijn de namen Rhemrev uit Vermehr en Mangold uit Goldman. Toen de zevenjarige Leentje in 1859 in Suriname van een eigenaar die de familienaam Mok had vrijdom verkreeg, werd zij ingeschreven als Susanna Maria Helena Kom. Soms werd er in Suriname eenvoudigweg het voorzetsel 'van' toegevoegd. Een curieus voorbeeld daarvan is de bekende familienaam Van van de Vijver: hij of zij was er eentje van de man die Van de Vijver heet.

Aan deze praktijken werd echter in het Manumissiereglement van 1832 paal en perk gesteld. Tevens werden er onder het gezag van de Nederlandse regering in de loop van de negentiende eeuw naamwettelijke regels bepaald. Om een kind zijn volledige naam te kunnen geven, moest een vader het kind in ieder geval vrijlaten of vrijkopen indien de moeder nog de status van slavin had.

Leendert 2

Voor de afwikkeling bij de afschaffing van de slavernij was de overheid verantwoordelijk. In 1863 werden er duizenden slaven vrijgelaten en deze nieuwe burgers moesten allemaal van een achternaam worden voorzien. De functionarissen die aangesteld werden om het aantal vrijgelatenen waarvoor de eigenaren een vergoeding kregen te controleren, hadden in Suriname bij hun rondgang langs de plantages ook Emancipatieregisters bij zich waarin de nieuwe voor- en achternamen werden genoteerd. Zij zagen er daarbij op toe dat de nieuwe namen aan de normen voldeden: ze mochten niet onwelvoeglijk of bespottelijk zijn en ze mochten niet al onder de Europeanen in Suriname gangbaar zijn. In het matrilineaire gezinsverband van de slavengemeenschappen kregen de gezinsleden dezelfde naam als de mater familias.

Zoveel verschillende namen tegelijk volgens een bepaalde kijk op wat een achternaam moest zijn vergde enige creativiteit. We mogen aannemen dat de vrijwel ongeletterde vrijgelatenen bij hun naamkeuze door diverse betrokkenen geadviseerd zijn, maar dat wil niet zeggen dat bepaalde namen dwingend zijn opgelegd. Wie waren er behalve de districtscommissaris en zijn secretaris bij de plechtigheid aanwezig? Opzichters van de plantage of vertegenwoordigers van de eigenaren? De zogenaamde black officer die de belangen van de slavenpopulatie behartigde? Was de Evangelische gemeenschap erbij betrokken? We weten het niet. Als er door de eigenaren opgestelde naamlijsten zijn voorgelegd, zijn die in Suriname in ieder geval niet bewaard gebleven. De vrijgelatenen verkregen een nieuwe identiteit; er werden vaak ook nieuwe voornamen aangenomen.

De motivering voor de achternaamkeuze is evenmin vastgelegd. Het overnemen van bekende namen was niet toegestaan, maar het repertoire van de Europese namen stond uiteraard wel model. Het valt vooral op dat veel nieuwe familienamen aan Nederlandse en andere Europese plaatsnamen zijn ontleend. De toponymische functie van zo'n type naam - het aanduiden van herkomst of woonplek - deed er daarbij niet toe, al refereren Morgenstond, Oxford en enkele andere namen aan plantagenamen. Het wekt de indruk dat er een atlas werd geopend om willekeurige plaatsen aan te wijzen. Niettemin zat er enige systematiek in. Zo werden op plantage De Morgenster de Noord-Hollandse plaatsnamen Amsterdam, Baarn, Edam, De Helder, Hoorn, Muiden, Naarden, De Rijp en Weesp tot familienamen verwerkt. Gespeeld werd er ook met zo'n naam: op een andere plantage werd de naam Madretsma aangenomen, een omkering van Amsterdam. Van invloed was waar de eigenaren vandaan kwamen. Op een plantage met een Engelse eigenaar werden meer Engelse namen aangenomen. De familienaam Seedorf, een reeds bestaande naam in Duitsland die naar verschillende zogeheten plaatsen kan verwijzen, vindt in Suriname zijn oorsprong op een plantage met de erven van de Baron von Lindau als mede-eigenaren.

Er werd op toegezien dat schimpnamen, zoals die onder de tradidionele Nederlandse namen gangbaar zijn, zoals De Vette, Scheele, Crompvoets en Dolleman, niet aangenomen werden. Het merendeel van de familienamen die aan bijnamen refereerden hadden een positieve uitstraling. Zo hebben namen als Vreedzaam, Deugdzaam, Waakzaam, Grootfaam, Braafheid, Tevreden, Trustfull, De Getrouwe, Zorgvol, Omzigtig, Strijdhaftig en Moedig de Nederlandse namenschat verrijkt. Daar kunnen we namen aan toevoegen die een boodschap uitdragen zoals Vrede, Vreugd, Liefde, Welzijn, Goedhoop, Koningsverdraag, Koningverander, Nooitmeer en Nimmermeer. De naamgeving moet in zijn tijd begrepen worden. Nu is men geneigd om met een cynische blik naar zulke namen te kijken. Er kan evenwel niet ontkend worden dat er prachtige namen verkregen zijn zoals de namen die de flora weerspiegelen, bijvoorbeeld Cederboom, Letterboom, Rozenblad, Oliander en Palmtak. Zeker niet alle creaties verdienen een schoonheidsprijs. Zo vormt de naam Doelwijt ('doelwit') weliswaar een speels koppel met de naam Blaaspijp, maar nakomelingen met deze namen stellen zich misschien liever minder kwetsbaar op. Dan zijn de nazaten Weerwind beter af met hun symbolische naam.

Naamgeving op de Antillen

Op de Antillen waar veel minder plantages waren deed zich een geheel andere situatie voor. Hier werd de eigenaren verzocht om voorafgaand aan de Emancipatie de nieuwe namen op formulieren in te vullen die vervolgens per district in ‘Registers der vrijgelatenen’ werden samengevoegd. Daar werd echter weinig waarde aan gehecht. Van de vijf districten op Curaçao zijn er maar twee bundels bewaard gebleven en er is slechts een beperkt aantal namen werkelijk gebruikt.

De Antillen onderscheiden zich met een unieke namencategorie: de metroniemen oftewel de achternamen die aan de voornaam van de mater familias zijn ontleend. Enkele van de meest voorkomende familienamen zijn Martina, Martha, Cicilia en Angela. Ook typisch Hollandse vrouwennamen zoals Pieternella, Geertruida, Roosje en Jantje zijn op de Antillen familienamen geworden. Dankzij de opgelegde matrifocaliteit binnen de slavengemeenschappen zijn de vrouwennamen in de meerderheid, maar ook mannelijke slavennamen hebben een doorstart als familienaam gemaakt: Martis, Albertus, Girigorie (uit Gregory), Balentien enzovoort.

Zoals vele Jansens en Jacobsen bij de invoering van de burgerlijke stand in Nederland anno 1811 als familienaam 'versteenden', zo zijn ook de Antilliaanse metroniemen en patroniemen als familienaam erfelijk geworden. Ze hebben meestal geen toevoeging zoals -sen of een genitief -s omdat ze in de slavenregisters met het voorzetzel 'van' werden genoteerd: Lourens van Cijntje, Estella van Alberta.

Onmiskenbaar is de invloed van de Katholieke kerk. Hoewel de eigenaren van andere kerkelijke gezindten waren, werd het merendeel van hun slaven katholiek gedoopt. Zij kregen vaak twee doopnamen; de indruk bestaat dat de tweede bij de burgerlijke stand gemakshalve als achternaam is genoteerd. Dit verklaart ook het voorkomen van typische tweede doopnamen als Obispo ('bisschop'), Apostel en Confessor als familienamen in Antilliaanse kringen.

Verder werd er ook hier creatief met bestaande namen omgegaan. Voorouders van Antilliaanse Nederlanders die Torbed heten maakten deel uit van het huispersoneel van de familieleden van de bekende uit Zwitserland afkomstige familie Debrot. Deze naamsomkering getuigt eerder van wederzijdse afhankelijkheid dan van bloedverwantschap. De plantagehouder Généreux de Lima, zelf van gemengd bloed, maakte het heel bont. Voor zijn vrijgelatenen noteerde hij 26 varianten van zijn eigen achternaam op het formulier. Daarvan is alleen de familienaam Demali, die door de 36-jarige Johanna en haar vier kinderen werd aangenomen, in Nederland bekend.

Leendert 3

Eventuele consequenties

In de 'Nota van toelichting' bij het 'Besluit geslachtsnaamswijziging' wordt uitgelegd dat aan de excuses van de regering maatregelen verbonden zijn "die gericht zijn op kennis en bewustwording, erkenning en herdenken en de doorwerking en verwerking van het slavernijverleden". Hierin past het bieden van een laagdrempelige mogelijkheid voor wijziging van geslachtsnamen die verband houden met het slavernijverleden. Bij de totstandkoming van de wetswijziging was men zich ervan bewust dat men het aantal verzoeken tot kosteloze naamswijziging niet kan inschatten. De Staat neemt een financieel risico. Mede omdat wordt ingezien dat er ook misbruik van de regeling kan worden gemaakt, is bepaald dat het kosteloze van de procedure na verloop van tijd te niet kan worden gedaan. Aangezien de bewijstlast van een aanvrager alleen bestaat uit een eigen verklaring, kan het vermoeden van misbruik slechts op vooroordelen berusten. Men zou zich overigens terecht kunnen afvragen of het niet misschien een naam betreft van een Marron die pas jaren later is geregistreerd. Is er bij stil gestaan dat een aantal namen die nu zo slecht liggen mogelijk getuigen van afstamming van de slavenhouder? Vele nakomelingen hebben gemengd bloed: ze zijn niet alleen een nazaat van Afrikanen, maar ook van Europeanen of Amerikanen of Aziaten. De slavernijgeschiedenis gaat bovendien verder terug. Men hoeft niet vreemd op te kijken als Sjaak Swart zich aandient, omdat hij het vermoeden heeft dat hij een nakomeling is van Louwerens de Swart, die in 1595 in Madagaskar als slaaf aan boord van een Hollands schip werd genomen, en zich gratis naamswijziging op zijn oude dag niet laat ontgaan. Hoe verhouden nakomelingen van Nederlanders die al vóór de invoering van de burgerlijke stand in 1811 namen hadden als De Moor, Neger, Kroeskop en Hottentot zich tot deze toenadering?

Er wordt ruim baan gemaakt, maar men moet er niet aan denken dat heel Curaçao bij het loket Naamswijziging in de rij gaat staan. Vooralsnog is die vrees ongegrond. Naar verluid wordt daar nogal wantrouwend naar deze maatregel gekeken. Moeten wij afstand nemen van een naam die naar het slavernijverleden verwijst, omdat er in Nederland iets weggepoetst moet worden? Zo liet een betrokken deskundige ter plaatse weten. Wordt trouwens verwacht dat de regering van Suriname het Nederlandse beleid in dezen volgt?

De hele kwestie berust op een schrijnend beeld van de naamgeving ten tijde van de slavernij.

De familienamen van Afro-Surinamers en Afro-Antillianen zijn niet merkwaardiger dan die van de Euro-Nederlanders. Ze onderscheiden zich met hun namen omdat destijds voorgeschreven werd dat ze geen bekende namen mochten aannemen. Wat zich wreekt is dat hun voorouders niet alleen op gruwelijke wijze tot slaaf zijn gemaakt, maar ook dat er gebroken is met hun Afrikaanse namencultuur. Dat Afrikaanse eigennamen niet op schrift werden gesteld heeft bij de instandhouding ervan niet geholpen.

Via de Surinaamse en Antilliaanse volkstalen Sranan Toko en Papiamentu zijn er niettemin enkele namen met een Afrikaanse oorsprong doorgegeven, zoals de familienamen Kwasie en Kirindongo. De meest voorkomende is echter een taboewoord geworden. Meer dan 500 Antillianen in Nederland dragen de familienaam Sambo. Deze achternaam komt ook veel voor in Nigeria en Mozambique. Sambo is de benaming voor een kind van een mulattin en een zwarte man of van een mulat en een zwarte vrouw.

Degenen die kenbaar hebben gemaakt hun naam te willen wijzigen, en dat officieus al hebben gedaan, hebben er blijk van gegeven dat dit samengaat met het verwerven van de ontnomen Afrikaanse identiteit. In hoeverre kan het Nederlandse naamrecht daaraan tegemoet komen? Genereus is weliswaar het aanbod om een ongewilde naam kosteloos te wijzigen, maar kan daar ook de gewenste naam voor in de plaats komen? Hoe de nieuwe naam tot stand kan komen staat in het wetsontwerp omschreven en dat sluit begrijpelijkerwijs aan op de regels die voor iedereen gelden die toestemming krijgt om een nieuwe naam te creëren. Zowel in de algemene 'Brochure naamswijziging' als in de aanpassing van de naamwet voor nazaten van slaafgemaakten wordt bepaald dat de nieuwe naam bij voorkeur tot stand moet komen door een paar letters van de huidige te veranderen. Lukt dat niet, of is dat niet de bedoeling, dan mag het toch ook een heel andere naam zijn. Zolang het maar niet een reeds in Nederland bestaande naam is. Een klein maar wezenlijk verschil is dat voor wijziging van een slavernijnaam niet vereist is dat de nieuwe naam Nederlands klinkend moet zijn. In de Nota van toelichting wordt bevestigd dat de naam bijvoorbeeld van oorsprong uit een regio in Afrika afkomstig kan zijn.

Delano Hankers van de Stichting Ojise, die zich sterk maakt voor naamswijziging in Afrikaanse namen, heeft officieus de namen Kofi Ogun aangenomen. De vernederende gang naar een psycholoog die zou moeten bevestigen dat zijn mentale gezondheid gebaat is bij naamswijziging, wat voor een formele naamswijziging bij Koninklijk Besluit noodzakelijk was, heeft hij zich bespaard. Kan hij dan nu gebruik maken van de nieuwe regeling om zijn paspoort op zijn nieuwe naam te krijgen? Volgens de regels helaas niet. Ogun is een veelvoorkomende Nigeriaanse achternaam en enkele Afrikaanse Nederlanders hebben deze achternaam al. Hij zal op zoek moeten gaan naar een Afrikaanse naam die nog niet in Nederland is geregistreerd.

Wie zich verheugt op het wijzigen van een verfoeide naam komt tot het besef dat er aan de Nederlandse bevoogding eigenlijk niets is veranderd en dat de condities waaraan een nieuwe naam moet voldoen dezelfde zijn als die bij de verfoeide naamsaanneming bij de Emancipatie van 1863. Het creëren van een nieuwe naam door omzetting van een bestaande naam, wat juist in een kwaad daglicht is komen te staan, krijgt nota bene de voorkeur. Zou je eventueel een gewone Nederlandse naam aan willen nemen, zeg Bakker of De Groot, of een naam met internationale allure zoals Washington of Jordan, dan mag dat nog steeds niet. Die restrictie is eertijds in de Nederlandse naamwet ingesteld om te voorkomen dat gelijknamigen op onwenselijke familiebanden aanspraak zouden maken.

Het is heel begrijpelijk dat familieleden met de onuitspreekbare naam Tdlohreg van die naam af zouden willen en die naamvorm misschien wel weer terug zouden willen draaien in de Duitse naam Gerholdt. Maar sommige neven of nichten zijn misschien geneigd, hoewel ze gewend zijn om Tdlohreg onderling als Gerholdt uit te spreken, om die rare naamvorm te koesteren. Juist omdát deze naam hen met het slavernijverleden verbindt. Men gaat er vanuit dat ondanks discussie in de familie en boze gezichten hier en daar naamswijziging een individuele afweging is. Dan ziet men echter de minderjarige kinderen over het hoofd die de nieuwe naam van de naamgevende en gezaghebbende ouder ook krijgen en dat zij als volwassenen met die naam verder door het leven moeten. Wellicht naar tevredenheid, maar misschien niet.

Als Lutsharel Geertruida naar het loket naamswijziging in Rotterdam stapt, moet hij beseffen dat zijn achternaam weliswaar een slavennaam was, maar ook de doopnaam van zijn eerbare voormoeder. De nieuwe maatregel dwingt overwegingen af die bij de meeste naamdragers niet aan de orde waren.

Conclusie

De ruimhartigheid waarmee momenteel met het Nederlandse slavernijverleden wordt omgegaan is zonder meer te prijzen, maar uit verschillende bedenkingen die hier naar voren zijn gebracht ten aanzien van het 'Besluit naamswijziging' blijkt mijns inziens dat met betrekking tot dit onderwerp eerder sprake is van kortzichtigheid. Nederland heeft inderdaad iets beschamends weg te poetsen, maar het besmet zodoende de namen van alle Afro-Surinamers en Afro-Antillianen.

Een werkelijk ruimdenkende benadering met het oog op de lange termijn zou het zijn als men de naamwet ten aanzien van naamswijziging in zijn geheel aanpast aan de moderne tijd en iederéén die daar behoefte aan heeft in de gelegenheid stelt een naam te dragen waar hij of zij zich senang bij voelt.

Leendert Brouwer is oud medewerker van het CBG en de maker van CBG Familienamen. Sinds december 2022 geniet hij van zijn pensioen.