De barensteel, rang in de familie
22 februari 2018
22 februari 2018
verschijningsvorm, interpretatie
Door Guus van Breugel
In zijn onlangs verschenen boek Nobel streven (2017) schetst Frits van Oostrom zorgvuldig de familiale zetting waarin Jan van Brederode (1372-1415) opgroeide. Zijn voorspoedige uitgangspositie ten spijt, transformeert Jan geleidelijk in een edele loser. In zijn boek laat Van Oostrom de neergang en mogelijke frustratie van Van Brederode in acht passages nog eens resoneren met de idee van bastaardij. Het wapen Van Brederode – in goud een rode leeuw, beladen met- of vergezeld door een blauwe barensteel – zou daar op wijzen. Maar daar slingert ’s Neerlands grootste chroniqueur even de berm in.
De barensteel liet zien dat de Van Teylingens en Van Brederodes een jongere linie vormden en niet, zoals volgens Van Oostrom veronderstelt, een bastaardtak. Dirk van Teylingen (overl. 1236) wordt tegenwoordig als eerste Van Brederode aangemerkt. De Van Teylingens werden en worden verondersteld uit de graven van Holland te stammen, die eveneens in goud een rode leeuw voerden. De frustraties die Jan van Brederode en zijn familie zouden hebben gevoeld, waren eerder een gevolg van ambitie dan van schaamtevolle onwettigheid. In ieder geval dienden zowel jongere- als bastaardlinies rekening te houden met hun voorbestemde plaats in de familie. Als edelen het breukteken in hun wapen verwijderden, claimden zij als het ware een centrale rol en de erflanden op en kon er politieke onrust ontstaan. Nog in de zestiende eeuw claimde een Van Brederode tot groot ongenoegen van de omgeving het volle wapen Holland. Jongere linies konden een legitieme claim leggen op familiegoederen, maar bastaarden erfden alleen van hun moeder. Zij werden geacht hun wapen te breken met een linkerschuinstaak. Zo zegelde een Dirk van Brederode met de schuinstaak in 1297. Dat was natuurlijk niet altijd even prettig, maar de schaamtecultuur die bastaardij omgaf, stamt pas vanaf de Reformatie.
De eerste persoon die in zijn wapen een barensteel voerde was Borchard van Avesnes (1220). De oudere Franse benamingen zijn palestel (palesteel) of lambel (vgl. Engels, label). De connectie met het woord label is heel duidelijk als we beseffen dat de wapenfiguur is opgebouwd uit een smalle verkorte dwarsbalk waaraan enige hangers bungelen. In de dertiende eeuw reikte de versmalde dwarsbalk tot de beide schildranden, alsof de hangers, lapjes, aan een elastiek zaten dat rondom de top van het schild was gespannen. De klassieke barensteel heeft drie hangers maar er zijn heel veel voorbeelden bekend met hogere aantallen en diverse verschijningsvormen. Barenstelen zijn hebben vaak de kleuren rood en blauw. Als zij op de ondergrond gelegd worden, maakt het niet uit of het veld ‘van kleur’ (rood, blauw, groen, zwart) of ‘van metaal’ (goud, zilver) is. De klassieke heraldische kleurregel, waarbij kleur niet op kleur en metaal niet op metaal gelegd kan worden, wordt hier dus niet dwingend toegepast. Bij het Engelse koningshuis voeren de leden nog steeds een zilveren barensteel die door belading met kleine bijfiguren een persoonlijke signatuur aan het wapen geeft.
Over de barensteel is vooral in de negentiende en twintigste eeuw veel gespeculeerd. Duitse romantici interpreteerden de gekanteelde vorm als een Turnierkragen (toernooikraag) een bank of een brug. Soms werd de barensteel verward met een kerkbanier die ook drie afhangende, kanteelvormige hangers heeft. Maar kerkbanieren hebben meestal hangers van ongelijke lengte en ringen aan de bovenzijde waarmee zij aan een dwarshout werden bevestigd. Men is het er inmiddels wel over eens dat de barensteel een strook of koord is geweest dat bovenaan het schild werd gespannen en dat de lapjes op het slagveld één voor één werden weggerukt als er een oudere broer sneuvelde. Iedere zoon schoof een stukje op in de rangorde. En als de pater familias voor de laatste keer van zijn paard tuimelde, verwijderde de oudste zoon de barensteel in zijn geheel als teken van zijn nieuwe rol.
Op de Engelse (Boyton, Wiltshire) grafzerk van sir Alexander Giffard uit circa 1250 is nog goed te zien dat er gekreukelde flapjes stof aan een koord hangen.
De barensteel kon ook als zelfstandige wapenfiguur gebruikt worden. Een heel mooi voorbeeld is onlangs in het Zuid-Limburgse Cartils als bodemvondst gevonden, vlakbij het gelijknamige kasteel. Het is een eenvoudig, ietwat onhandig in metaal gestoken zegelstempel. Aan de schildvorm is goed te zien dat het zegelstempel uit de volle dertiende eeuw stamt. De eigenaar heette Hegin Bi Rin, wat je vrij kunt opvatten als Hegin van (bij de) Rijn. Hegin was geen heer van het kasteel, eerder een ministeriaal - iemand die een (krijgs)dienstverband heeft met een heer - of een ridder die het lommerrijke Geuldal passeerde of daar permanent gevestigd was.